In de praktijk blijkt het fenotype ‘intermediair metabolisme’ regelmatig vragen op te roepen. Zowel patiënten als zorgverleners hebben regelmatig de neiging om dit fenotype als een te grote blokkade te zien voor het starten van geneesmiddelen die door het betreffende enzym worden afgebroken. Deze verwarring ontstaat wellicht mede door het verschil in omschrijving van het IM-fenotype door de verschillende laboratoria. Voor de vaststelling van het IM-fenotype wordt de gendosis gebruikt. Deze kan verschillen tussen patiënten met hetzelfde fenotype en de benodigde gendosis om het fenotype vast te stellen kan internationaal ook verschillend zijn. In onderzoeken worden het IM-fenotype ook wisselend geclusterd en vergeleken met de andere fenotypen. Voor de meeste psychofarmaca wordt bij deze groep een dosisverlaging van circa 25% geadviseerd. Dit zal soms te weinig zijn en soms te veel. Spiegelbepalingen kunnen daarom van meerwaarde zijn. Een contra-indicatie voor gebruik van psychofarmaca is het IM-fenotype echter nooit.
Auteurs | Risselada, A.J. |
---|---|
Thema | Farmacogenetica |
Publicatie | 1 juni 2024 |
Editie | Psyfar - Jaargang 19 - editie 2 - 2024 | nummer 2 |